Geschiedenis van de boerderij toegelicht door Pierre Michels

Het is nu negentig jaar geleden dat er een einde kwam aan de ‘Grote Oorlog, die later de naam ‘Eerste Wereldoorlog’ kreeg. Vandaag beschrijf ik in mijn dagboek – vooraleer het vergeten raakt – wat ik daar nog van ondervind en hoe mijn voorganger deze boerderij weer opgebouwd heeft.

Henri Salvaudon, een jonge Zuid-Franse boerenzoon, startte hier zijn bedrijf bij het begin van de oorlog; het lot wilde dat hij vier jaar later hier – op dezelfde plek – zijn laatste vriend die overbleef en die aan het doodbloeden was, over zich heen heeft getrokken om te ontsnappen aan een Duitse bajonet. De oorlog heeft toen nog drie maanden geduurd. In mijn huis – dat tijdens de oorlog als eerste verzorgingspost diende voor het Engelse en soms het Franse leger – zijn minstens 537 gewonde Engelse soldaten gestorven. Die liggen nu begraven aan de overkant van de straat.

De jonge boer leende van zijn familie het nodige geld om het huis gedeeltelijk op te knappen en trok er met zijn jonge bruid in. Na de oorlog bestond de boerderij uit twee eenheden: een schapenboerderij en een koeienboerderij van 60 melkkoeien en 348 ha land. Toen de Duitse herstelbetaling aankwam, bouwde hij een koestal van 1000 m2, twee stroschuren plus schapenstal van 1200 m2 en een hooischuur van 600 m2. Hij verbreedde en verlengde het huis en bouwde er nog een bovenverdieping op voor de tientallen knechten die op de boerderij werkten. Die knechten waren zo enthousiast over hun mooie kamers met radiatoren en warm water, dat ze niet naar huis wilden. Als deel van zijn oorlogschadevergoeding kreeg hij ook een Duitse vrachtwagen. Die heeft hij met zijn werklvolk gedemonteerd en opnieuw gemonteerd, alleen om te weten hoe het ding werkte. Je moet wel voor ogen houden dat ze die grote oorlog te paard gestart waren en dat ze hem mechanisch eindigden.

Als ze in de zomer op hun eerst geëffende velden een enorme wildgroei van distels opmerkten, wisten ze meteen dat er daar vochtige soldatenlijken onder de grond zaten. Ieder jaar slaagde hij erin om met zijn knechten en zijn paarden zo’n 10 ha grond te effenen en weer in cultuur te brengen. Soldatenkelders timmerden ze dicht met hout en vulden ze op met aarde. Kleine bomtrechters vulden ze op met harde cement in jute zakken, dikke balken en alle rommel die ze tegenkwamen. Met de prikkeldraad die soms diep in de grond verstrengeld was geraakt, hadden ze het meeste werk. Beneden aan de hoeve had er een smalle munitiebevooradingstrein gereden. Daar bouwde hij nu een loskaai om zijn 80 hectare suikerbieten af te voeren naar de suikerfabriek in Dompierre.

Achteraan ons huis was er een enorm diepe mijnput, waar de jonge boerin elke dag vers regenwater ging halen om hun maaltijden mee te bereiden. Toen ze na enkele jaren haar knechten de put liet dieper maken omdat er niet meer genoeg water in de put zat, stootten die tot hun ontsteltenis op een paardenlijk! Ze hadden de smaak of de geur van het water nooit verdacht gevonden en waren er ook niet ziek van geworden. Omdat er tijdens de oorlog geen wild afgeschoten was, had de boer de volgende jaren maar een half uur nodig om vijf hazen te schieten en hij kon met gemak zo’n vijftig vossen per jaar bejagen. Jammer genoeg is hij failliet gegaan in de jaren dertig, en zo heeft mijn grootvader deze hoeve dan kunnen kopen.

Ik kom vandaag de dag nog steeds 1 à 2 bommen per jaar tegen, soms 1 meter hoog en 200 kg zwaar, die werden afgeschoten door scheepskanonnen die op treinwagons gemonteerd waren. Toen we deze zomer met een hydraulische machine de kalkachtige bovenlaag aan het afgraven waren, kwamen de voeten, benen, heup en daarna de borstkas – verder beschrijf ik het niet – van een mooie, jonge, gewapende, Franse soldaat tevoorschijn die met helse pijnen gestorven moet zijn. Hij lag in foetushouding, net alsof hij in zijn moeders buik zat. En op nog geen tien meter daarvandaan lag een Duitse soldaat, in uitgestrekte houding, met zijn ogen naar de hemel gericht. Aan zijn heup hing zijn lederen kogelhouder, waar zeker nog honderd geelblinkende kogels in zaten, doorboord door andere kogels. Bij ons in die kalkgrond roesten ijzer en koper veel minder dan in leemgrond; leemgrond roest op zijn beurt weer minder dan zandgrond.

Niet ver van mijn huis ben ik per ongeluk op een heel lange loopgraaf gestoten. Die was gevuld met Franse wijnflessen, maar er lagen ook Engelse Schweppesflessen waar de naam in het glas gegoten is. De onderkant van de fles eindigde op een pin zodat je ze kon vastzetten in de loopgraven. Ik vond er ook potjes kaviaar uit Astrachan en inktpotten.

Omdat de eerste 32 tanks van mijn bedrijf vertrokken zijn, heb ik ook een rupsschoen van zo’n tank gevonden. Jammer genoeg heb ik die aan een souvenierjager weggegeven. Dat doe ik nu niet meer; ik houd nu alles zelf bij. Er komen nu meer en meer Engelse en Franse kinderen kijken naar de oorlogsvelden van hun grootvaders. De laatste jaren werden er veel musea bijgebouwd, er was zelfs ooit sprake van dat mijn boerderij omgebouwd zou worden tot een museum. Daar zou ik me wel fel tegen verzetten, nu ik meer en meer de geschiedenis van de Bronfay ken – de Bron van België, met aan de overkant de Kaap van Frankrijk of Cappy. Het was vroeger een prinsendom net als Monaco en Liechtenstein, die ook aan de rand van een land liggen.

Op het internet zijn er 280 sites die over mijn boerderij spreken; je vindt er ook 2 sites over de Romeinse villa die er vroeger stond. Zoek maar eens waar koning Clovis, de heerser van Europa, woonde en je komt bij mij terecht. Officieel woonde hij in Soisson, de wapenstad, maar de werkelijkheid was anders. Clovis was die koning die na zijn dood Europa verdeelde onder zijn vier zonen. Wij zijn geen klein volk!

Foto's